
EPILOOG
Lieve familie,
Jullie raden nooit waar ik gisteren mijn tenten – figuurlijk – heb opgeslagen.
En als ik nou schrijf dat ik hier, vanaf de stenen omheining rondom een kleine kerk, de Séoune zie glinsteren? Of liever, in gedachten zie glinsteren, zoals ze vijftig jaren geleden deed. Want vandaag de dag is de rivier opgedroogd. Naar otters en waterslangen hoef je niet meer te zoeken.
Ja! Bournac! Ik ben terug in Bournac! Het is nu avond en doodstil. Maar het is niet meer de stilte van de zomer van ’40. Uit het dal klinken geen stemmen meer op, geen geluiden meer van rammelende emmers waar Madame Angèle mee bezig is, niet meer het blaffen van de honden of het loeien van het vee dat Roger Vignolles van de rivierweide naar boven brengt.
Hierboven staan de boerderijen verwaarloosd en verlaten – de mensen die er toen woonden zijn heengegaan. De boerderij van August Vignolles verdwijnt achter manshoog onkruid. Alleen beneden woont de zoon van Monsieur Alazard nog in zijn mooie – de mooiste – hoeve.
Op de heuvels rijpen nu de maïs en de zonnebloemen. Zoek niet meer naar de uitgestrekte wijngaarden; op het plateau zijn alleen nog wat verspreide wijnstokken over.
En de pastorie? Die staat er nog steeds, sterk als de rots waarop ze lang geleden is gebouwd. Maar niemand kijkt nog naar haar om, zelfs niet de Parisiens die er ooit een zomerverblijf van hebben gemaakt.
Herinneren jullie nog de wildernis van La Dournie. Vader was er steeds op zoek naar planten en dieren die we nooit eerder hadden gezien. Hagedissen zijn er nog. Hier en daar fladderen vlinders, maar waar zijn de duizenden van toen? Zelfs de krekels sjirpen minder luid en nadrukkelijk. Alleen de hitte is dezelfde gebleven, de aarde barst open van de dorst.
Jullie raden nooit wie ik gisteren in Montaigu heb ontmoet! Op de Place de la Fontaine, midden een groepje jonge en oude vrouwen die op de wagen van de slager stonden te wachten. Ik vroeg ze naar namen die ik me van de zomer van ’40 herinnerde. En daar was ze: Yvonne Cantelouves! Nog steeds met dezelfde nieuwsgierige en guitige blik. Ze herinnerde zich ieder van ons! |
![]() |
‘Mais surtout les deux petites blondes,’ zei ze. ‘Ik zie je nog met Roger Vignolles aan de rivier. Ha, Elise, jij bent het mooiste wat die arme jongen ooit is overkomen! Hij wou en zou je terugzien, zo gauw de oorlog voorbij was, vertelde hij aan Denise. Maar wie kon voorzien dat de oorlog vijf jaar zou duren! In ’45 heeft de ouwe Vignolles zijn zoon naar het leger gestuurd. Een legerdokter ontdekte dat hij longtuberculose had. Roger is nooit een sterke jongen geweest. Enkele maanden later is hij gestorven. Er is toen gehuild in het huis van Vignolles. Het is al zo lang geleden, maar als ik voorbij die plaats kom, kan ik het huilen van Madame Angèle nog horen. Enkele jaren na hem is ze heengegaan, Auguste Vignolles pas verleden haar, bijna honderd jaar oud…’
Ik vroeg Yvonne Cantelouves naar Madame Lala. Ze leeft nog! In Montauban. Ik heb mezelf beloofd dat ik haar tijdens deze pelgrimage zal opzoeken.
Het wordt stilaan donker, tijd om mijn schrijf- en tekenspullen op te bergen. Ik wil nog eens lopen van hier naar Montaigu. Ik heb een kamer in het Hotel du Midi. Misschien trakteer ik mezelf wel op een gastronomisch gerecht in Au Vieux Relais, op de Place de la Mairie. Al was het maar om nog eens onder hetzelfde – maar nu keurig gerestaureerde – dak te zitten waar we die hete meimaand, een halve eeuw geleden, een week gratis te eten hebben gekregen. Het restaurant was toen heel bescheiden en heette Chez Madame Blaise.
Jullie moeten het je nog herinneren.
Veel liefs van
Bournac, 15 juli 1990